Een avond speelt over een oever
in het gras drijven boterbloemen, distelbollen
de bomen ruisen onder water
hun wortels wit en volgelopen
een vis drukt zijn lippen tegen het raam
van een autowrak vol zeewier en
zacht zwevende hondenbotjes
je toont me kaarten die alles vertellen
schatkaarten met lijnen die steeds roder blozen
omhoog zwiepen
je keel omzomen
de zeebodems zetten zich vast aan je vingers
een vogel trekt rooksporen in de lucht
ze landt op mijn hand, laat haar zwarte longen zien
in haar ogen zie je alles gebeuren:
het kobalt, het brons
de dieren, de rum de spoken van duizenden mensen
urnen van wat voor ons kwam
we vullen ze, de urnen
met kleine glibberige visjes
die we 's nachts vingen in de vijver, verscholen in het riet
en die we doodden met een stokje in hun kieuwen
we moeten elkaar al eens ontmoet hebben
in een ander leven toevallig aangeraakt
in een trein, bij het passeren op straat
we hebben elkaar al eens
naar huis gebracht, in bed gelegd
na een avond vol dronken omwegen
een avond vol zonsondergangen
een dwaalspoor rodewijnvlekken
vol van een zon die alles lengt
vol van wolken in je oren
die je nog een tijdlang doof maken
vanuit de lucht naar jezelf doen kijken
en je ziet hoe we de koolstof uit onze ogen wrijven
je vraagt of het ooit zal stoppen
het gevoel dat je zelf de ondergaande zon bent
en de wezens beneden ziet,
kleiner dan je vingertoppen
en zelf ben je dan een gloed
om in te drijven
een gloed waarin we elkaar
languit veilig thuisbrengen
uitkleden, te slapen leggen
Jens Meijen
Uit: Zwemlessen voor later, Klimaatpoëzie
Klimaatdichters en Uitgeverij Vrijdag
2020
Geen opmerkingen:
Een reactie posten